Een gewaarschuwd (onder)aannemer is er twee waard.

In de nacht van 1 op 2 februari 2024 keurde de Kamer van Volksvertegenwoordigers het wetsvoorstel houdende Boek 6 Burgerlijk Wetboek ‘Buitencontractuele aansprakelijkheid’ goed. De invoeringswet wordt vermoedelijk in juni of juli 2024 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd zodat de regels van Boek 6 allicht begin 2025 in werking treden (zes maanden na publicatie).

Waarover gaat het?

Aansprakelijkheid kan voortvloeien uit enerzijds de miskenning van contractuele verbintenissen en anderzijds uit een onrechtmatige daad (t.t.z. een foutief gedrag buiten elk contract om). Beide aansprakelijkheidsregimes worden thans afzonderlijk beheerst door het Burgerlijk Wetboek.

In het Belgische recht geldt er (voorlopig nog) een relatief samenloopverbod tussen een contractuele en een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering. Dit betekent dat een contractpartij in principe niet op buitencontractuele grondslag kan worden aangesproken voor een slechte uitvoering van de overeenkomst. Dit verbod spruit voort uit vaststaande rechtspraak en rechtsleer, maar werd nooit wettelijk vastgelegd. In de nieuwe wet, meer bepaald artikel 6.3 nieuw Burgerlijk Wetboek, zou dit samenloopverbod worden opgeheven voor zogenaamde ‘hulppersonen van medecontractanten’.

Dit heeft grote gevolgen, o.m. voor de aannemingspraktijk en het bouwrecht.

Op heden is de onderaannemer beschermd door het samenloopverbod. Waneer de (hoofd)aannemer beroep doet op een onderaannemer om de werken (of een gedeelte ervan) uit te voeren, heeft de bouwheer door het samenloopverbod in principe geen rechtstreekse aanspraak tegen deze onderaannemer. Immers, de bouwheer heeft in principe enkel een contractuele band met zijn (hoofd)aannemer, niet met diens onderaannemer. De relatie tussen bouwheer en onderaannemer is er in principe één van buitencontractuele aard. Evenwel voert deze onderaannemer werken uit die vervat zitten in de overeenkomst tussen bouwheer en (hoofd)aannemer, derwijze dat de schade die wordt veroorzaakt door deze onderaannemer, vaak schade is die te wijten is aan de slechte uitvoering van contractueel overeengekomen werken. Ingevolge het cumulverbod kan de bouwheer in dat geval geen rechtstreekse vordering instellen tegen de onderaannemer op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid, maar kan hij zich enkel richten tot deze (hoofd)aannemer die zijn rechtstreekse contractspartij is, en wel op grond van diens contractuele aansprakelijkheid (een uitzondering hierop bestaat in het geval dat de onderaannemer een misdrijf zou plegen).

Dit principe staat gekend als de quasi-immuniteit van de onderaannemer of uitvoeringsagent.

De nieuwe wet maakt een einde aan het samenloopverbod en aan deze quasi-immuniteit van de onderaannemer.

Na inwerkingtreding van de nieuwe wet zullen opdrachtgevers/bouwheren in principe wel een buitencontractuele vordering kunnen instellen tegen de onderaannemer (als diens fout minstens een schending is van de algemene zorgvuldigdheidsnorm).

 

Voorkomen is beter dan genezen

De nieuwe wet laat de hulppersoon-onderaannemer niet hulpeloos achter.

De wet verleent in eerste plaats zgn. derdenwerking aan de interne gevolgen van het hoofdcontract tussen opdrachtgever/bouwheer en hoofdaannemer. De onderaannemer kan m.a.w. tegen de opdrachtgever/bouwheer alle verweermiddelen inroepen die de hoofdaannemer (op contractuele basis) zou kunnen inroepen tegen de opdrachtgever/bouwheer. Concreet : onderaannemers kunnen zich op bevrijdingsbedingen beroepen die werden overeengekomen tussen opdrachtgever/bouwheer en hoofdaannemer. De onderaannemer heeft er dus voortaan alle belang bij om te weten wat er tussen opdrachtgever/bouwheer en hoofdaannemer juist is overeengekomen (de vraag is natuurlijk of de opdrachtgever en/of hoofdaannemer bereid is deze info zomaar mee te delen en/of in het voordeel van de onderaannemer aan te passen).

In de tweede plaats verleent de wet ook derdenwerking aan de interne gevolgen van het ondercontract tussen hoofdaannemer en onderaannemer. De onderaannemer kan tegen de opdrachtgever/bouwheer de verweermiddelen (o.m. exoneratiebedingen) inroepen die hij-/zijzelf kan opwerpen tegen de hoofdaannemer (waarbij nog een uitzondering geldt voor het geval de opdrachtgever/bouwheer zou zijn getroffen in zijn fysieke of psychische integriteit of schade lijdt als gevolg van een opzettelijke fout).

De onderaannemer heeft er dus voortaan alle belang bij om:

  • Ervoor te zorgen dat in de verhouding bouwheer – hoofdaannemer de buitencontractuele aansprakelijkheid van de onderaannemer wordt uitgesloten, eventueel door toepassing van een kettingbeding (waarbij zich wel de vraag stelt naar derdenwerking van dergelijk beding). Een kettingbeding is een beding waarbij contractspartij A, in ons scenario de onderaannemer, contractspartij B, de hoofdaannemer, laat beloven dat als hij een overeenkomst sluit met een derde C, de opdrachtgever/bouwheer, dan dan een bepaalde clausule wordt ingelast in die overeenkomst. Dit is uiteraard niet waterdicht, want wat als de hoofdaannemer dergelijke belofte niet naleeft?
  • Meer dan vroeger, contractuele beperkingen van haar aansprakelijkheid in haar verhouding met de hoofdaannemer te voorzien. Die beschermen in de toekomst immers niet enkel tegen vorderingen van de hoofdaannemer, maar ook tegen vorderingen van de bouwheer.

Het is ook mogelijk dat nieuwe vormen van afspraken zullen ontstaan tussen bouwheer – hoofdaannemer – onderaannemer inzake allocatie van risico’s, b.v. dat voor wat betreft werken door gespecialiseerde onderaannemers, elke aansprakelijkheid van de hoofdaannemer wordt uitgesloten, en enkel de onderaannemer aansprakelijk blijven t.a.v. de bouwheer.

Ook verzekeringstechnisch lijkt er één en ander te zullen bewegen, aangezien risico’s allicht zullen verschuiven (noteer wel dat er in principe geen sprake is van een vermeerdering van mogelijke schade, wel van een verschillende toewijzing van aansprakelijkheid ervoor). Het lijkt dus, zeker voor grote opdrachten, belangrijk om één en ander goed te bespreken met uw makelaar/verzekeraar.

Het zal in belangrijke mate mogelijk zijn de huidige wettelijke regel van immuniteit in de toekomst contractueel te voorzien, dan wel er duidelijke afspraken over te maken. Dit veronderstelt natuurlijk een (pro)actieve houding van de (onder)aannemer.

 Wat met bestaande overeenkomsten?

Doordat de nieuwe regels rond aansprakelijkheid van de uitvoeringsagent buitencontractueel van aard zijn, is er een eigenaardig gevolg op vlak van de werking van de wet in de tijd. Het recht van toepassing op buitencontractuele aansprakelijkheid is immers het recht van toepassing op het ogenblik van het schadeveroorzakend handelen. Dit is anders bij overeenkomsten, waarop in principe het recht van toepassing is dat geldt op de datum van ondertekening ervan.

Indien echter een overeenkomst werd gesloten vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regels, worden in dergelijk geval ook die overeenkomst en de toepassing ervan getroffen door de nieuwe regels. De regels worden m.a.w. aangepast ná de ondertekening van de overeenkomst, en zelfs als die al in volle uitvoering is. De mogelijke aansprakelijkheid van een onderaannemer wordt dus gewijzigd nadat de onderaannemingsovereenkomst is getekend.

Een voorzichtige (onder)aannemer doet er daarom best aan om nu reeds in het vooruitzicht van de inwerkingtreding van boek 6 zijn overeenkomsten aan te passen waar nodig, desgevallend de immuniteit van de uitvoeringsagent contractueel te bedingen. Hoe dichter de inwerkingtredingsdatum van de nieuwe regels nadert, hoe moeilijker het zal worden om alle mogelijke gevolgen ervan nog weg te bedingen.

Voor reeds bestaande (aannemings-)overeenkomsten kan het aangewezen zijn dat de (onder)aannemer vraagt aan zijn/haar contractspartij om te heronderhandelen. Daar waar heronderhandeling van een gesloten overeenkomst niet evident is, zijn er o.i. toch omstandigheden waarin dergelijk verzoek niet zomaar mag worden afgewezen. Mogelijk hebben ook rechters oor naar argumenten inzake uitvoering te goeder trouw in het licht van de fundamentele wetswijzigingen.

***

Mr. Christoph PIXNER

Mr. Erik DE CALUWÉ

Vragen over de nieuwe wetgeving? Stel uw vraag per e-mail (info@orys.be, christoph.pixner@orys.be, erik.decaluwe@orys.be) of contacteer ons op +32 (0)2 466 10 66.