Wetswijziging handelsagentuur – De wetgever beschermt de handelsagent tegen eenzijdige tariefverhoging door principaal

Wetswijziging handelsagentuur – De wetgever beschermt de handelsagent tegen eenzijdige tariefverhoging door principaal.

Vanaf 14 maart 2022 wordt een éénzijdige substantiële of structurele verhoging of oplegging van kosten door de principaal, gelijkgesteld met verbreking van de handelsagentuurovereenkomst. Een gelijkaardige regeling bestaat reeds voor een éénzijdige wijziging van het bedrag van de commissie door de principaal (art. X.13 WER). De drempel voor de verbrekingssanctie bij een éénzijdige aanpassing van de kosten door de principaal ligt evenwel hoger dan bij een éénzijdige aanpassing van de commissie. De wetgever vereist immers uitdrukkelijk een ‘substantiële of structurele’ aanpassing van de kosten opdat er sprake kan zijn van een verbreking door de principaal. Deze bijkomende voorwaarde geldt niet voor een éénzijdige aanpassing van de commissie. Het betreft ook hier een weerlegbaar vermoeden van verbreking. Dit zal handelsagenten, vooral in de financiële sector, beter beschermen tegen éénzijdige verhoging van kosten door hun principaal.

Sedert inwerkingtreding van de Handelsagentuurwet van 13 april 1995 wordt het beroep van de handelsagent in België op een dwingende wijze wettelijk geregeld.

De Handelsagentuurwet werd in 2013 geïntegreerd in boek X van het Wetboek van Economisch Recht (hierna het “WER”).

Artikel X.13, zevende lid WER bepaalt dat de principaal het oorspronkelijk overeengekomen bedrag van de commissie niet éénzijdig kan wijzigen. Mocht hij dat toch doen, begaat hij een ‘handeling die gelijkstaat met verbreking van de handelsagentuurovereenkomst’.

Rekening houdend met de omstandigheden kan de rechter evenwel oordelen dat wanneer de handelsagent gedurende een relatief lange periode zonder enig voorbehoud commissies aanvaardt die zijn berekend op grond van een verlaagd percentage, hij stilzwijgend instemt met de aldus toegepaste wijziging.

Er is aldus sprake van een weerlegbaar vermoeden van verbreking door de principaal in geval van een éénzijdige wijziging van de commissie (of de berekeningswijze of berekeningsgrondslag ervan). Om te vermijden dat de gedragingen van de handelsagent na wijziging van de commissie zouden worden beschouwd als een stilzwijgende instemming met de toegepaste wijziging is het aangeraden om onmiddellijk te reageren op de éénzijdige wijziging van de commissie door de principaal, minstens hiervoor een uitdrukkelijk voorbehoud te formuleren.

De wet voorziet inzake nog in een uitzondering voor handelsagenten die optreden in de sectoren van het verzekeringswezen, van de kredietinstellingen en van de gereglementeerde markten voor effecten. In deze sectoren kunnen de principaal en de handelsagenten binnen een paritair overlegorgaan een overeenkomst sluiten die gericht is op de wijziging van het bedrag van de commissies of van de berekeningswijze ervan.

In de praktijk bleken evenwel principalen in de financiële sector vaak gebruik te maken van de mogelijkheid om éénzijdig de kosten ten laste van handelsagenten te verhogen of bijkomende kosten op te leggen. Omdat dit niet gedekt was door artikel X.13 WER konden handelsagenten vaak weinig aan deze beslissing doen. Omdat ze verplicht zijn om exclusief te werken en nagenoeg altijd onderworpen aan een niet-concurrentiebeding in het contract konden ze bijna niet anders dan de verhoging te ondergaan. Koos de handelsagent er toch voor om de overeenkomst op te zeggen, dan verloor hij het recht op een vergoeding én mocht hij de eerste 6 maanden ook niet aan de slag gaan voor een andere principaal.

De wetgever wilde handelsagenten beter beschermen tegen dergelijke beslissingen van de principaal en heeft derhalve beslist om artikel X.13 WER aan te passen. Voortaan geeft iedere éénzijdige substantiële of structurele verhoging of oplegging van de kosten door de principaal aanleiding tot de verbreking van de handelsagentuurovereenkomst. De regeling voor een éénzijdige aanpassing door de principaal van de kosten wordt aldus grotendeels gelijkgesteld (zie supra) met de regeling die reeds bestond bij een éénzijdige wijziging van de commissies door de principaal.

Er dient in dit kader te worden opgemerkt dat, net zoals bij een éénzijdige aanpassing van de commissie door de principiaal, de rechter op basis van de omstandigheden kan oordelen dat wanneer de handelsagent gedurende een relatief lange periode zonder enig voorbehoud de verhoogde kosten of een oplegging van de kosten aanvaardt, stilzwijgend instemt met die wijziging. Het is aldus wederom aangewezen voor de handelsagent om desgevallend onmiddellijk te reageren of een voorbehoud te formuleren voor de kostenaanpassing.

Opvallend is wel dat de wetgever wat de kosten betreft een éénzijdige “substantiële of structurele” verhoging of oplegging van de kosten vereist opdat er sprake is van een verbreking van de handelsagentuurovereenkomst, daar waar de wetgever – wat de commissie betreft – ex art. X.13 WER een loutere éénzijdige wijziging door de principaal reeds als een daad van verbreking beschouwt.

De wetgever beoogde met deze toevoeging de rechtbanken niet te belasten met zaken waarin slechts kleine kosten in het geding zijn.

Een loutere indexering van de kosten zal aldus wellicht niet kwalificeren als een “substantiële of structurele” verhoging of oplegging van de kosten zodat dit niet zal leiden tot een verbreking van de handelsagentuurovereenkomst lastens de principaal.

De nieuwe regeling is in werking getreden op 14 maart 2022.

Vragen over handelsagentuur? Stel uw vraag per e-mail (info@orys.be) of contacteer ons op +32 (0)2 466 10 66.